Martin Stam over Wmo-doelen: ‘Eigen kracht en zelfregie lijken verder weg dan ooit’
Martin Stam, lector aan de Hogeschool van Amsterdam en coördinator van de Wmo-werkplaats Amsterdam, is kritisch over het gebruik van termen als ‘eigen kracht’, ‘burgerkracht’ en ‘zelfregie’ in de Wmo. Stam is een van de deelnemers aan de paneldiscussie tijdens de conferentie ‘Transformeren doe je met elkaar’ van de Wmo-werkplaatsen op 16 oktober.
Martin Stam: ‘Termen als ‘eigen kracht’ en ‘zelfregie’ zijn ooit gekozen als doelstellingen in de Wmo. Ze klinken goed en worden vervolgens steeds nagepraat. Jos van der Lans droeg daar een paar jaar geleden ook aan bij met de term ‘burgerkracht’ in de betekenis van ‘Yes we can do it ourselves!’ Ik ben daartegen gaan steigeren, omdat ik vind dat je de krachtige actieve burger niet als hét voorbeeld voor elke burger moet stellen. Want wat doe je met de mensen die onhandig, onhandelbaar en vaak ook zorgmijdend zijn? Dat zijn de mensen die niet meedoen in de nieuwe communities en wijkinitiatieven, maar juist in isolement en impasses verkeren.’
‘Je moet de krachtige actieve burger niet als hét voorbeeld stellen voor elke burger’
Martin Stam was lang docent en manager aan de opleiding Maatschappelijk Werk en Dienstverlening van de Hogeschool van Amsterdam. Sinds 2009 is hij er lector Outreachend werken en Innoveren. Sindsdien is hij ook de coördinator van Wmo-werkplaats Amsterdam, die zich bezig houdt met wijkgericht en herstelgericht werken. Ook is hij betrokken bij Eropaf! en VestAdvies. Stam schetst hoe het sociaal werk steeds verder van het ondersteunen van eigen kracht kwam af te staan, mede door het overheidsmanagement van de laatste decennia. ‘Nog voordat we Wmo-werkplaats waren, deden we onderzoek naar outreachend werken. Zo’n twintig jaar geleden kwam dat op allerlei plekken op. Maatschappelijk werkers kregen steeds vaker cases waar ze niet uitkwamen. Die gaven ze dan bijvoorbeeld door aan de sociaal werkers van de Vliegende Hollander, die op een outreachende manier dreigende huisuitzettingen wisten te voorkomen, bijvoorbeeld door een wethouder of de media in te schakelen. Ik vond het een wonderlijke opvatting over professionaliteit dat die maatschappelijk werkers er zelf niet op af gingen. Hoe kun je als professional tevreden zijn met zo’n doorschuifsysteem? Dat doorzettingsvermogen zou je dan zelf toch ook moeten leren? Dat was voor mij de reden om dat te gaan onderzoeken.
‘Die professionals zaten in die tijd in de tang van het new public management. Dat was een outputgerichte manier van managen, waarbij ze de opdracht kregen om steeds zuiniger en doelmatiger te werken. Dat heeft een enorme aanslag op de beroepstrots van sociaal werkers betekend. De outreachend sociaal werkers experimenteerden juist met dingen als ‘actief op je handen zitten’ en probeerden mensen uit een consumentenrol te krijgen. Mensen vinden het veel makkelijker om geholpen te worden door een professional dan hulp te zoeken in de eigen kring van familie en vrienden.’
Hoe werd de eigen kracht als ideologisch betoog in de Wmo op de kaart gezet?
‘Via Welzijn Nieuwe Stijl zijn Wmo-waarden als ‘eigen kracht’, ‘zelfredzaamheid’ en ‘participatie’ centraal gesteld. De Wmo was gemaakt als een rem op de verzorgingsstaat, omdat die steeds verder uitdijde en niet meer betaalbaar was door toenemende vergrijzing en het groeiende aantal niet-actieven. Het was duidelijk geworden dat de verzorgingsstaat zo niet verder kon, ook omdat Nederland aan de Europese begrotingseisen moest voldoen. De Wmo werd gebracht als: we moeten van de burger als consument weer een coproducent van diensten te maken. Vandaar die nadruk op ‘eigen kracht’, ‘meedoen’ en ‘zelfredzaamheid’. Intussen zit er ook een bezuinigingsverhaal achter de wet.’
Een term als ‘eigen kracht’ was het ideologische verhaal om de wet te verkopen?
‘Ik zie dat achteraf als een erkenning dat burgers in de verzorgingsstaat waren gedegradeerd tot cliënten en consumenten. Daarmee werd ook miskend dat burgers rechten hebben en kunnen protesteren. De politiek had de burger er steeds meer buitengehouden, had het politieke spel in achterkamertjes weggestopt. Dat had Fortuyn laten zien. De burgersamenleving moet niet weggedrukt worden tussen de markt en de staat, maar moet weer kracht krijgen. Hoe dat precies moet, zijn we nog steeds aan het uitvinden.’
‘De burgersamenleving moet weer kracht krijgen. Hoe, dat zijn we nog aan het uitvinden’
Hoe is de politiek vervolgens omgegaan met termen als ‘eigen kracht’ en ‘burgerkracht’?
‘Heel saillant vind ik een uitspraak die premier Rutte deed in de Tweede Kamer over de participatiesamenleving. Hij zei: ‘De participatiesamenleving is niet een heilsstaat waar we naar streven, maar een matter of fact’. De burger is zó mondig geworden dat de staat die alles regelt gewoon uit de tijd is. Rutte kwam er mee weg, Kamerleden konden niet de vinger leggen op de drogreden die hij zo formuleerde. Alsof er geen onmondige mensen meer zijn. Bepaalde groepen burgers passen namelijk helemaal niet in het ideaalbeeld dat Rutte schetste. Idealen als ‘burgerkracht’, ‘zelfregie’ en ‘samenredzaamheid’ zijn prachtig, maar die gelden misschien voor tachtig procent van de bevolking. Maar wie zorgt er nu voor de kwetsbaren, de eenzamen en de armen? Die vraag staat nog als een grote rode olifant in de Tweede Kamer.’
Daar verwijst de titel van het congres ‘Transformeren doe je met elkaar’ naar?
‘Als Wmo-werkplaatsen hebben wij geconcludeerd dat er veel onderzoek en investeringen nodig zijn naar ‘relationaliteit’. Dat gaat over mensen die met elkaar verantwoordelijk zijn om te komen tot een beter leven. Uit onderzoek naar sociale wijkteams blijkt dat de samenwerking tussen disciplines vaak goed lukt, maar dat het uiteindelijke doel van de Wmo – namelijk eigen kracht, zelfregie, zelfredzaamheid versterken van mensen in precaire posities – verder weg lijkt dan ooit. Ook het bouwen aan relationaliteit in de buurt is nog ver weg. Wat is er nodig aan infrastructuur om in een buurt een dragende samenleving te krijgen waardoor een aantal dingen niet meer door professionals hoeft te worden gedaan, maar door anderen in de buurt? Dat staat nog heel erg in de kinderschoenen.’
Waaruit bestaat relationaliteit?
‘In het oude model namen gespecialiseerde professionals stukjes van de werkelijkheid voor hun rekening. Als je de verantwoordelijkheid integraal wilt maken, kom je op een heel ander model van werk en ontwikkeling. Dan kom je uit op een model van onzeker weten, want als je met elkaar coalities vormt weet je niet precies waar je uitkomt. Het oude rationele model werkt lineair, vanuit aanbesteding en het toekennen van exclusieve taken aan instellingen. Relationaliteit gaat over een gebied waarin mensen met elkaar verantwoordelijk zijn voor het leven en hoe ze dat samen gaan inrichten. Dan kan het in de ene buurt anders worden ingericht dan in de andere. Wmo-werkplaatsen kijken naar hele lokale praktijken zonder te pretenderen dat ze het model voor ‘one size fits all’ hebben gevonden. Gemeenten kiezen niet voor een benadering van onderop en samen, maar van bovenaf en in specialismen georganiseerd. In Amsterdam zie je dan toch dat er drie, vier soorten teams per wijk ontstonden naast de sociale wijkteams.’
‘Relationaliteit gaat over een gebied waarin mensen met elkaar verantwoordelijk zijn voor het leven en hoe ze dat samen gaan inrichten’
Leidt dat werken vanuit relationaliteit al tot successen?
‘Ingewikkelde mensen, waar sociale professionals al jarenlang hun tanden op stuk bijten, blijken vaak vanuit de kracht van het relationele tot herstel te komen. Zulke praktijken halen hen uit de rol van cliënt en brengen hen in de rol van coproducent, met sociaal werkers als ondersteuners. Loskomen uit de cliënt- en consumenthouding vergt tijd en stimulans. Daarbij kunnen lotgenoten, ervaringsdeskundigen, een belangrijke rol spelen. Een voorbeeld is Je Eigen Stek, een voorziening in zelfbeheer van daklozen. Daarbij leren bewoners conflicten te benutten voor collectief leren. De moeite die zij hebben met waarden als ‘zelfbeheer’ en ‘samensturing’ komt vaak als ruzie aan de oppervlakte. Professionals en ervaringsdeskundigen helpen die herleiden tot onderliggende dilemma’s en tegenstellingen. Zo worden oude patronen (‘Het is hun schuld’ of: ‘Dat heb ik nou net weer’) doorbroken en nieuwe perspectieven geopend. Als dat bij die ingewikkelde groepen mensen lukt, moet het bij de nieuwe communities ook lukken. ‘
En hoe gaat het met eigen kracht en zelfregie in het beleidsdenken?
‘Gemeenten staan op een tweesprong: doorgaan met de rationele benadering of juist kiezen voor de relationele benadering. Bestuurders blijken hun vinger niet te krijgen achter principes als ‘eigen kracht’, de term duikt in beleidsstukken op als een vorm van wensdenken. Rationaliteit vervangen voor relationaliteit betekent niet dat je als gemeente zonder kennis en verstand te werk gaat, maar dat je ándere kennis voorop stelt, kennis die van binnenuit en van onderaf komt. Dan slik je ‘eigen kracht’, ‘zelfredzaamheid’ en ‘burgerparticipatie’ niet voor zoete koek, maar kijk je al doende of het werkt. De geschiedenis van de vermaatschappelijking van mensen met een beperking leert dat burenzorg, nieuwe contacten of zinvolle dagbesteding niet spontaan ontstaan. Het zijn dingen die deelnemers zelf moeten leren uitvinden en organiseren.
‘In de gemeente Peel en Maas bijvoorbeeld heeft dat proces tot een nieuwe beleidscyclus geleid. Het begon met vraagsturing vanuit bewoners, die de vraag kregen wat er volgens hen nodig was. Daaruit kwamen wensen en ideeën, die zijn omgezet in concrete plannen. Die plannen vormden het fundament van waaruit professionele en bestuurlijke ondersteuningsstructuur is ingericht. Bewoners geven zo vanuit relationaliteit invulling aan de transformatie van het sociale domein, ondersteund door gemeente en professionals.‘
Conferentie ‘Transformeren doe je met elkaar’
Tijdens de conferentie van de Wmo-werkplaatsen ‘Transformeren doe je met elkaar’ buigen beroepsonderwijs, werkveld en beleidsmakers zich over nieuwe aanpakken en arrangementen in het sociale domein. Welke innovaties landen succesvol in de regionale praktijk en in het onderwijs? Met inleidingen van Kim Putters (SCP-directeur), Raf Jansen (wethouder Peel en Maas), Theo Roes (voorzitter Wmo-werkplaatsen) en met veertien actieve workshops. De Wmo-werkplaats Amsterdam verzorgt samen met Wmo-werkplaats Noord een workshop over herstelondersteuning. Martin Stam neemt deel aan de paneldiscussie over eigen kracht en zelfregie.
Datum en locatie: 16 oktober 2015 in congres- en vergadercentrum Domstad, Utrecht. Meer informatie op: www.wmowerkplaatsen.nl. Dit artikel is verschenen in Wmo Magazine september 2015, auteur: Martin Zuithof. Dit interview verscheen ook bij Movisie: ‘Eigen kracht en zelfregie lijken verder weg dan ooit’