Hans Boutellier over vrijheid en onveiligheid: ‘Welzijnswerk moet normen stellen’
De burger wil absolute vrijheid. Maar ook absolute bescherming van de overheid. Dit paradoxale verlangen beschrijft de criminoloog Hans Boutellier in zijn boek ‘De veiligheidsutopie’. Hij pleit voor een nieuw debat over publieke moraal. ‘De normatieve opdracht was eigenlijk de kern van het welzijnswerk. Die is verdwenen. We hebben er niets voor in de plaats kregen.’
‘Vitaliteit en veiligheid zijn de twee polen waartussen een mensenleven in een risicomaatschappij laveert. Het eigen, veelal uitbundige levensproject wordt, als het erop aankomt, bij voorkeur beschermd door de politie. De daarbij behorende moraliteit is er een van daders en slachtoffers, van in het nauw gedreven pedofielen en stille marsen, van een roep om meer straf en van het besef dat het toch niet helpt.’ Zo schetst Hans Boutellier in zijn boek de kern van de veiligheidsutopie.
Pim Fortuyn was de verpersoonlijking van de postmoderne paradox, zegt Boutellier op zijn werkkamer. ‘Hij was als die bungyjumper voor op mijn boek. Voor zichzelf eist de bungyjumper absolute vrijheid, maar ook absolute bescherming. Fortuyn was enorm hedonistisch, narcistisch, maar hij had ook iets heel kleinburgerlijks en appelleerde heel erg aan gevoelens voor bescherming en veiligheid. Hij had dat hele vitalistische en tegelijkertijd dat beperkende, alsof dat kon samengaan.’
Draaide dertig jaar geleden de politieke discussie vooral om de verdeling van de welvaart, nu bepaalt de bestrijding van onveiligheid de maatschappelijke agenda, stelt Boutellier. ‘De naoorlogse verzorgingsstaat ontwikkelde zich tot een veiligheidsstaat. En dan bedoel ik niet een politiestaat. In de verzorgingsstaat ging het om emancipatie, welzijn, participatie. Die begrippen zijn verschoven in de richting van veiligheid, risicoreductie en aan de andere kant vitaliteit. De utopie is het verlangen dat vrijheid en veiligheid samenvallen. Daarmee bedoel ik niet dat die veiligheid niet haalbaar is. Veiligheid is moeilijk te definiëren, het is een gevoel. Dat is ook mijn aarzeling bij enquêtes over veiligheidsbeleving, die zijn vaak schimmig.’Hans Boutellier is ambtenaar bij het directoraat ‘Preventie, jeugd en sanctiebeleid’ van het ministerie van Justitie. Als hoofd van de afdeling Algemeen Beleid is hij medeverantwoordelijk voor het grotesteden-, minderheden- en lokaal justitiebeleid. Daarnaast is hij docent bij de faculteit Strafrecht en Criminologie van de Vrije Universiteit.
Uit onderzoek van het CBS bleek onlangs dat het aantal mensen dat zich onveilig voelt is gegroeid van 20 procent in 2000 naar 21 procent in 2001. Het valt dus reuze mee met die onveiligheid.
‘Bij dat soort onderzoek heb ik bedenkingen. Ik bekijk het breder dan criminaliteit alleen. Ik spreek liever van “identitiële onzekerheid”. Dertig jaar geleden bestond er een grote samenhang tussen levensbeschouwingen, instituties en gedragsnormen. Mensen kregen vanzelf een identiteit aangemeten. Nu moet je je eigen identiteit ontwikkelen. Dat is de grote opdracht van de postmoderne mens.’
Een van Boutelliers inspiratiebronnen is het boek Risikogesellschaft van Ulrich Beck (1986). De Duitse socioloog beschrijft de onzekerheid die ontstond door de razendsnelle technologische ontwikkelingen, de migratiebewegingen en de verregaande individualisering.
‘De pogingen om de risico’s te reduceren hebben de overhand genomen in de maatschappelijke ordeningsprocessen’, schrijft Beck. Maar we hadden in Nederland toch een gedoogcultuur?
‘Dat is evengoed een poging om de risico’s te beheersen. In de ideologische geleide cultuur van een paar decennia geleden – Joop den Uyl versus Dries van Agt – ging het om ideaalbeelden. Nu richt de samenleving zich helemaal op het beheersen van risico’s. Het politieke ideaal van een goede wereld bestaat niet meer. De politiek organiseert zich steeds meer rond datgene dat we afwijzen. Op die manier vinden we ook onze gemeenschappelijkheid.’
Om die postmoderne onzekerheid echt te verminderen, is er een nieuw debat over moraliteit nodig, vindt Boutellier. ‘Juist de sociale sector heeft dat enorm laten lopen. Die normatieve opdracht was eigenlijk de kern van het welzijnswerk. Daar is in de jaren zestig, zeventig afstand van genomen. We hebben er niets voor in de plaats kregen.’
Boutellier herinnert zich hoe hij in de jaren tachtig begon te werken als sociaal-pedagoog in een justitiële inrichting voor jongens. ‘Die jongens zaten daar bijvoorbeeld voor zware mishandeling. Ik vond het gek dat het morele discours ontbrak. Daarover werd nauwelijks met die jongens gepraat. Het was het hoogtepunt van het ik-tijdperk. Er werd in therapeutische termen gezegd dat die jongens zichzelf moesten uiten. Maar er werd niet gesproken over waarom ze daar zaten. Niemand zei: wat heb je nou eigenlijk geflikt? Heel gek.’
‘De jongerenwerkers waren totaal niet in staat een positie in te nemen ten opzichte van de jongeren,’ stelt Boutellier. ‘Er waren jongerenwerkers die blij waren dat ze een bar hadden, want dan hadden ze nog een functie. Ik kwam een jongerenwerkster tegen, redelijk feministisch, die zich gedwongen voelde pornofilms te draaien omdat die jongeren dat wilden. Zij stond normatief te zwak om te zeggen: ik doe dat gewoon niet. Ongelooflijk.’
De huidige discussie over fatsoen heeft iets onontkoombaars gekregen, schrijft u.
‘Het is ook een links thema geworden. In toenemende mate wordt onderkend dat moraliteit een zelfstandig domein is. Het is niet zo dat als mensen het sociaal-economisch voor elkaar hebben, dat ze er dan zijn. Moraliteit heeft ook onderhoud nodig, terwijl we er lang van uit zijn gegaan dat we daar niet meer over na hoefden te denken. Dat het een verlengstuk was van sociaal-economische rechtvaardigheid.’
Boutellier ziet veel in het pleidooi van de filosoof Gabriel van den Brink voor een nieuw beschavingsoffensief: duidelijk regels stellen, investeren in jongeren en ze ook als jongeren aanspreken. ‘Jongerenwerkers moeten ook de volwassene durven zijn. Je hebt veel meer opleiding, ervaring, je kunt veel meer bieden dan je denkt. Je moet niet op de knieën gaan, zij moeten naar jou reiken, naar de volwassenenwereld. Dat ben ik met hem eens.’
Moet de discussie over moraliseren niet vooral in de politiek worden gevoerd?
‘Nee, juist in de sociale sector. Neem een zwembad waar het regelmatig misgaat. Daar moet je heel heldere huisregels hebben, waar de badmeester die jongens op kan aanspreken. Regels maken is niet moeilijk. Rond het criminaliteitsprobleem moeten we een pragmatische normatieve richting kiezen. Een school moet helder zijn in zijn huisregels. Je mag bijvoorbeeld wel plagen, maar niet pesten. Of neem stadsetiquette, daarbij gaat het ook om kleine dingen: hoe hou je die straat schoon. Ik ben voor pragmatische moraliteit.
‘Het welzijnswerk heeft in mijn ogen de taak om het corrigerende vermogen van de samenleving te helpen versterken. Het is te zot voor woorden om dat alleen als een taak van politie of Justitie te zien. Ik ben geneigd om het terug te duwen naar de samenleving. Justitie is als een keeper die de ballen om de oren vliegen. Die keeper moet zorgen dat de verdediging zich beter opstelt.’
Vraagsturing staat vaak haaks op de discussie over moraal. ‘Een overheid mag ook meer richtinggevend zijn. Ik heb er niet zo’n moeite mee om bij de opvoedingsondersteuning wat opdringeriger te zijn. Uiteindelijk mag je zelfs dingen verplichten, kijk naar de kinderbescherming. Een cursus opvoedingsondersteuning is niet vraaggestuurd, maar richtinggevend. Het criminaliteitsprobleem dwingt ons er steeds meer toe. Niet alles kan op een repressieve manier door politie en Justitie worden opgelost.’
Bleek bij de verkiezingen niet dat burgers ook weer zelfbeperking willen? Niemand protesteert tegen de aangekondigde identificatieplicht.
‘Ja, vreselijk. Juist Nederlanders hebben een diepgeworteld vrijheidsbesef. Maar de norm is er altijd voor de ander. In de jaren zestig liepen we voorop. Alles werd bespreekbaar. Dat was in geen enkel ander land zo sterk: euthanasie, abortus, pedofilie, pornografie. We hebben nu te maken met de keerzijde daarvan. We hopen nu dat het weer goed komt door de anderen aan banden te leggen. Maar als het echt jezelf treft, zoals bij de identificatieplicht, dan is het schrikken. Dan kun je inderdaad worden aangehouden en om je paspoort worden gevraagd. We leveren nu behoorlijk wat in.’
Martin Zuithof, Zorg + Welzijn, juli 2002. Op de foto: criminoloog Hans Boutellier – Foto door: Henriëtte Guest /4-7-2002