Steve Monsanto over jongerenwerk als criminaliteitspreventie: De loods naar volwassenheid

‘Jongerenwerk kan criminaliteit alleen voorkomen als werkers lang in wijk aanwezig zijn,’ stelt jongerenwerker Steve Monsanto. In de Utrechtse wijk Lunetten is hij zeven dagen per week, 24 uur per dag, bereikbaar voor jongeren en hun ouders. ‘Als ik moet kiezen tussen een jongen van achttien of van acht, kies ik die laatste. Die achttienjarige is werk voor politie en justitie, daar kan ik niks meer mee.’

‘In Hoog Catharijne laat een mevrouw haar portemonnee bij de kassa liggen. Ik zie dat en achter mij staan drie van mijn jongens. Die denken: “Ha, geld”. Maar ze komen niet langs mij. Ik breng de portemonnee terug naar die mevrouw. De jongens hebben mij dagenlang verrot gescholden. Een uur later op de Oude Gracht wordt een oude vrouw beroofd. Dezelfde groep jongens ziet dat, springt uit mijn bus, holt achter de dief aan en slaat hem in elkaar. Ze brengt de tas terug naar die mevrouw.’

‘Wat gebeurt hier? In het ene geval laat iemand zijn portemonnee liggen en in het andere geval zien de jongens onrecht. De beroving van de vrouw appelleert aan een stuk opvoeding, daar reageren ze agressief op. Dat ze dief hadden gepakt, daar hielden ze een goed gevoel aan over. Er zit een dubbelheid in die jongeren. Toch kregen ze van mij een vet compliment.’

Manipuleren

Belonen en complimenten uitdelen vormen een belangrijk deel van de pedagogische aanpak van Steve Monsanto. Sinds acht jaar werkt hij bij jongerencentrum Muskieto in Lunetten, een Utrechtse wijk met zo’n twaalfduizend inwoners en tweeduizend jongeren. Als jongerenwerker heeft hij een wat ongebruikelijke achtergrond: hij was eerst sociaal-psychiatrisch verpleegkundige en daarna maatschappelijk werker. Monsanto brengt een groot deel van zijn tijd door op straat en aan de keukentafel bij de jongeren thuis. Zeven dagen per week, 24 uur per dag is hij bereikbaar.

‘Als jongerenwerker begin je helemaal van onderop om jezelf bekend te maken. Dat kost vijf, zes jaar. Ik werk hier nu zo’n acht jaar en ken jongeren vanaf pakweg hun achtste. Vroeger haalde ik de jongeren van straat, nu kennen ze mij. Ik ken hun ouders, hun broertjes en zusjes. Ik ben een instituut, alleen omdat ik hier zo lang werk. Als je op school een gymleraar hebt die je een toffe peer vindt, die vind je op je achttiende nog een toffe peer. Dat soort mensen kunnen met heel iets kleins indruk op je maken.’

Mensen nemen ons in vertrouwen, maar wij weten natuurlijk ook niet alles, benadrukt Monsanto. ‘Buitenshuis proberen mijn collega IJda Colet en ik de vervangende vader en moeder te zijn voor veel kinderen, door structuur te bieden, grenzen te stellen, en goed en kwaad bij te brengen. Dat hoef je met een achttienjarige niet meer proberen, maar met zes- tot twaalfjarigen nog wel. Als ik moet kiezen tussen een jongen van achttien of vijf jongens van acht, kies ik die laatste. Die achttienjarige is werk voor politie en justitie, daar kan ik niks meer mee.’

Bovendien geeft Monsanto opvoedingstrainingen bij de ouders thuis. ‘Geef aan welk gedrag je afwijst, welk gedrag je gewenst vind en geef een compliment. Soms investeer ik drie uur in de ouders en een kwartiertje in de jongere. Als jongerenwerker ben je dan relatietherapeut. Je bekijkt wat er misgaat in de communicatie tussen man en vrouw. Geef je kind eens een compliment, zeg ik dan. De moeder doet het wel, de vader niet. Het kind trekt meer naar moeder toe en valt vader af. Dan zegt de vader later: “Donder maar op, ga jij maar naar je moeder”. Moeder is dan de lieverd en vader de boeman. Dat geeft spanningen.’

Monsanto manipuleert, zegt hij zelf, met als doel jongeren zonder al te veel schade door de fase voor de volwassenheid heen te loodsen. ‘Ik noem mezelf manipulant. Door goed te manipuleren kun je komen tot sociaal gewenst gedrag. Het gaat erom hoe je jongeren aanspreekt en hoe je je zelf presenteert. Op een kind van acht kan ik heel snel indruk maken. Als ik Mohammed tegenkom zeg ik bijvoorbeeld: “Hoe gaat het met jou, hier heb je een Mars.” Een paar weken later zegt ie tegen mij “hé, bedankt nog voor die Mars, heb je er nog een?” Zeg ik: “Nee, jij hebt er al een gehad, maar over twee weken heb ik misschien wel weer wat.” Die automatismen ontstaan bij kinderen. Als je maar lang genoeg werkt met jongeren, dan leer je daar gebruik van maken. Als ik die jongen op zijn achttiende weer zie, kan ik hem nog net zo aanspreken als toen hij acht was. Leuk dollen met die gasten, ik geef hem complimenten, kan hem corrigeren.’

Omstreden

‘Onze methode is simpel: jong beginnen, eerder problemen tackelen,’ zegt Steve Monsanto. ‘Je hoeft er geen gekke dingen voor te doen, als je ergens maar lang blijft werken.’ Hij denkt dat zijn methoden bij collega’s soms omstreden zijn. ‘Een jongen van vijftien zit thuis te blowen. Blaast de rook recht in moeders gezicht – “Kutwijf, ik blow waar ik wil”. Moeder helemaal in paniek, belt me op. Ik spring in de auto en ga naar die jongen. Zegt ie: “Laat dat rotwijf toch optiefen.”’

‘Zeg ik: “Hier heb je twee euro, haal een frietje, morgen praten we verder”. Of ik koop hem om en zeg: “Jij komt morgen voor straf bij ons de hele dag chatten. Laat je moeder maar even, die heeft het moeilijk”. Tegen de moeder zeg ik: “Je zoon is een etterbak”. Zo manipuleer ik gedrag, of we het oplossen weet ik niet, maar de spanning is er vanaf. Als een week later hetzelfde probleem optreedt, verzin ik weer iets nieuws.’

Als een kind van acht in het jongerencentrum komt, gaat Monsanto vaak meteen met zijn ouders praten. ‘Stel je komt uit een streng islamitisch dorp in Marokko. Als de imam in het Berber de islam verkondigt en je leest zelf geen Arabisch, dan weet je niet hoe die imam bij zijn interpretatie komt. De vader hoort dat en uit een dorp verderop komt weer een ander verhaal. Pa voedt zijn kinderen dan zo streng mogelijk op in de hoop dat hij de islam goed op ze overbrengt. Dan kom je in Nederland en hier kan ineens alles, een Marokkaan heeft hier een probleem. Je komt uit een “wij-cultuur” en komt terecht in een “ik-cultuur”. Een kind moet thuis en op school steeds transformeren en dat is onherroepelijk een probleem.’

‘Als je geleerd hebt van je vader dat je vrouwen uit respect niet aankijkt en de juf zegt: “kijk me eens aan”. Je kijkt de andere kant op en de juf vindt dat onbeschoft. Dan heb je een cultuurprobleem. Die jongen gaat de klas uit en weet niet wat hij niet goed gedaan heeft. Zo escaleert het. Thuis kan hij zijn verhaal niet kwijt. Hij mag niet naar vrouwen op tv kijken. Klein huis, tv aan, jij moet er huiswerk maken. Pa kijkt alleen naar Arabische zenders en jij wil TMF en Musicbox kijken. Thuis is het niet leuk.’

Als allochtoon denkt Monsanto migranten veel beter dan autochtonen uit te kunnen leggen hoe het in Nederland werkt. ‘Ik kom uit Curaçao en woon hier al dertig jaar. “Jij bent een schande voor ons buitenlanders,” zeg ik wel eens gekscherend tegen zo’n vader. Ik heb altijd een kaart van Marokko bij me, ik kom graag in dat land. Die leg ik op tafel en zeg: “waar komt u vandaan?” Dan praten we over waar ik geweest ben, drie kwartier over Marokko en vijf minuten over zijn zoon. Dan zeg ik: “die zoon niet meer opsluiten, niet meer slaan. Als er wat is stuur hem naar mij, dan straf ik hem”. Het vertrouwen tussen mij en zo’n jongen wordt dan heel groot.’

Soms komt hij ook te laat, zoals bij de Marokkaanse Mimoen, die door zijn vader ernstig werd mishandeld. ‘Die jongen heeft echt dagen lang in een wc gezeten, zonder eten, zonder drinken. Hij werd met een ketting bewerkt. Bij Mimoen was er een omslagpunt, een point of no return – het moment dat het kind de mist in is gegaan. Als hij zakgeld had gehad had hij ook de dingen kunnen kopen die anderen kopen. Stelen was zijn poging om aan te sluiten bij de Nederlandse maatschappij. Er zijn kinderen die alles krijgen, behalve complimenten. Mimoen kreeg heel veel grenzen, heel veel structuur, maar geen zakgeld.’

Om de echt zware gevallen een lesje te leren en ze vooral te laten voelen dat hij ze waardeert, ging Monsanto tien jaar geleden zelfs parachutespringen. ‘Marokkaanse jongens, de grootste etterbakken van Utrecht. We gaan naar Texel, ze hebben de grootste bekken, gaan drank halen, zuipen. We krijgen een cursus, nog steeds een grote bek. Het vliegtuig gaat omhoog, de deur gaat open en dan zie je ze zó klein worden.’

‘We komen op de grond en die jongens hebben het helemaal gehad. De belevenis van hun leven. Ik zei: “Je mag volgend jaar weer mee, als je van tien keer inbreken terug gaat naar twee keer inbreken”. Als hij een keer ingebroken heeft, zeg ik: “Ja jongen, nog een keer inbreken en je mag niet meer mee naar Texel”. Zo geef je structuur en kaders aan. Je maakt duidelijk dat je ze als persoon niet afwijst, maar wel hun gedrag.’/Martin Zuithof

Downloads:

Steve

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

8 + = 9
Powered by MathCaptcha

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie gegevens worden verwerkt.