Oud-lector Hans van Ewijk: ‘Sociaal werk biedt geen oplossingen’ (2012)
Hans van Ewijk nam onlangs afscheid als lector Sociaal Werk, Innovatie en Beroepsontwikkeling bij de Hogeschool Utrecht. Een gesprek met een gedreven pleitbezorger van het sociale werk. ‘Mijn boodschap is: het is niet op te lossen. We zijn van de leefbaarheid, niet van de heelbaarheid.’ De laatste uitspraken van het interview over burgerkracht zijn intussen nogal omstreden. ‘De kernfout is dat ze het welzijnswerk willen afschaffen, terwijl daarin juist moet worden geïnvesteerd.’
Op het oog lijkt het alsof Hans van Ewijk vaak aan het kortste eind trok in zijn loopbaan. Zo was hij als bestuurder voor behoud van het Nederlands Instituut voor Zorg en Welzijn, de voorganger van MOVISIE, Vilans en het Nederlands Jeugdinstituut. Als breed kenniscentrum zou het NIZW in zijn ogen veel beter kunnen werken aan een integrale benadering van sociale problemen. Van Ewijk streefde ook naar een brede opleiding sociaal werk, maar ook die doorbraak kwam er niet.
Van Ewijk (65) nam eind maart afscheid als lector Sociaal beleid, Innovatie en Beroepsontwikkeling van de Hogeschool Utrecht. Hij blijft actief als bijzonder hoogleraar ‘Grondslagen van het maatschappelijk werk’ aan de Universiteit van Humanistiek. Ook blijft hij nog buitengewoon hoogleraar ‘International social policy and social work’ aan de Universiteit van Tartu in Estland. In zijn afscheidsrede schetste Van Ewijk de nieuwe rol die het sociaal werk op zich zou moeten nemen. Hij beziet zijn eigen loopbaan – als oud-jeugdpredikant, jongerenwerker, hoofdredacteur van het vakblad Jeugd en Samenleving en NIZW-directeur – als een voortgaande zoektocht naar de identiteit van het sociale werk.
Het beroepsveld blijft achter in zijn aanpassing op de grote maatschappelijke ontwikkelingen, stelt Van Ewijk. Hij omschrijft die veranderingen als een overgang van een plaats gevende naar een plaats zoekende maatschappij, waarin iedereen zijn plek moet zien te verwerven. De huidige samenleving kent dan wel minder armoede, maar niet minder onzekerheid. ‘Mijn stelling is dat het aantal mensen, dat chronisch moeite heeft om zich overeind te houden door de veranderingen in de samenleving, toeneemt.’ Daarom is er een andere type professional nodig, meent Van Ewijk, die de kern van het klassieke maatschappelijk werk en opbouwwerk in zich verenigt.
U pleit voor sociale zones met zorgnetwerken, bestaande uit de sociale werker als professionele vriend en grote inbreng van burgers. Bestaan zulke professionals al ergens?
Dat is lastig, we zitten nog aan het begin van het debat. De nieuwe professional lijkt niet op de klassieke welzijnswerker. In de zeventiger jaren ging het om groepsprocessen, wijkprocessen en om volksverheffing en ontwikkeling. Die tijd van de emancipatie is voorbij. Er is een snel groeiend probleem bij mensen die niet meer opgewassen zijn tegen de open maatschappij waar iedereen zijn eigen plek moet zien te vinden. Het aantal mensen in de schulden is bijvoorbeeld vertienvoudigd in tien jaar tijd, het aantal Wajongers is vertienvoudigd, het aantal mensen inde tweedelijnshulpverlening eveneens.’
‘Volgens sommigen is die groei een gevolg van het aanbod aan voorzieningen. Dat is toch echt te simpel. Mensen met een licht verstandelijke handicap, bijvoorbeeld, zijn de snelste groep in de GGZ, gevangenissen én de jeugdzorg. Dat is gewoon vast te stellen. Waarom komen die mensen in die hele dure systemen terecht?’
‘Er is dus wel iets aan de hand. De maatschappij is veranderd van een plaats gevende naar een plaats zoekende samenleving, is mijn stelling. In mijn jeugd kreeg iedereen een plaats. In school zaten de kinderen van de elite op de eerste rij, daarachter kwam de middenstand en daarachter zat de arbeidersjeugd. Tot de studentenrevolutie was dat nog zo, zeg tot midden jaren zeventig. Die periode noem ik het vuurwerk van de oude tijd. We dachten dat we de samenleving drastisch zouden kunnen veranderen, dat we in systemen en grote verhalen mochten geloven.’
“\’De huidige samenleving produceert intussen misschien minder armoede, minder onrechtvaardigheid qua sekse, afkomst of leeftijd. Tegelijk geeft het ook nieuwe problemen: Je moet zelf een plaats zoeken in het onderwijs, de arbeid, het sociale leven, de zingeving. Voor mensen die licht autistisch zijn, licht verstandelijk gehandicapt of die hun draai niet kunnen vinden, is dat vreselijk moeilijk.’
Maar hoe ziet die rol van het welzijnswerk als professionele vriend er dan uit?
‘Hoogleraar opvoedkunde Jo Hermanns pleit voor het wrap around-model. Dat betekent dat we af moeten van ketensamenwerking en van professionele teams die zich collectief over het individu buigen. We moeten toe naar een een-op-een relatie waarin het individu samen met zijn directe omgeving ondersteund wordt door een professional. Die ene professional haalt er in noodgevallen specialistische expertise bij, maar die basisprofessional blijft de kern. In de Engelse literatuur wordt dat de ‘lead professional’ genoemd. In de GGZ hadden ze het over FACT, waarbij mensen die niet meer te behandelen zijn een-op-een thuis worden begeleid. MEE doet eigenlijk hetzelfde met licht verstandelijk gehandicapten.’
‘Overal zie je die verschuiving. Het gaat er niet om om iemand even weer aan werk te helpen en het lukt ook niet om even alle gezinsproblemen op te lossen. Mensen hebben te maken met veel langduriger, hardnekkiger problemen, waar niet direct eenduidige oplossingen voor zijn. Sterker nog: er zijn geen oplossingen. Je kunt kijken naar hoe houden we het leefbaar, dragelijk. Stoornissen, verstandelijke handicaps, multiproblemgezinnen met lange geschiedenissen krijg je niet zo maar opgelost. Iedereen in de jeugdzorg weet dat. Mijn boodschap is: het is niet op te lossen. We zijn van de leefbaarheid, niet van de heelbaarheid.’
Van Ewijk verwijst naar de kritiek van Corine de Ruiter, hoogleraar Forensische psychologie, op de jeugdzorg, na de moord op een juwelier in Den Haag. Volgens De Ruiter viert het amateurisme hoogtij in de sector, omdat de dader na vier jaar toezicht nog niet op het rechte pad kwam. ‘Ik ben het eens met haar over hoe we die jeugdzorg beter kunnen organiseren en financieren. Maar de sector verwijten dat jongeren toch nog criminaliteit plegen, dat er toch nog iemand vermoord wordt, veronderstelt dat jeugdwerkers als dokters met een tabletje problemen kunnen voorkomen. Ik zeg dan: we zijn niet van de heelbaarheid, maar van de leefbaarheid. Wat je met man en macht probeert, is om de jongeren op het rechte spoor te houden, het gezin niet helemaal uit elkaar te laten vallen of een buurt niet te laten verwaarlozen. Op dat punt vind ik haar arrogant. Dan denk ik: ga er zelf eens aan staan.’
De analyse van De Ruiter over de versnippering van instituties klopt toch?
‘Daar ben ik het ook mee eens. Maar het idee dat je alle problematiek kunt oplossen in een diagnose-behandelplan is schijn. Het is schijn dat je je na een behandelplan voor een multiproblemgezin na zes maanden al weer kunt terugtrekken. We weten allemaal dat het niet waar is. Jeugdzorg, schuldhulpverlening, GGZ zijn vaak een herhaling van zetten.’
‘Ervaren jongerenwerkers en maatschappelijk werkers zitten veel meer in een permanent proces met kwetsbare burgers. Dat is wat Margot Scholte, lector maatschappelijk werk, de ‘waakvlamfunctie’ noemt: lange tijd gaat het vrij goed, maar je houdt toch een oogje in het zeil. Die mensen moet je niet zozeer in behandelingen zetten, maar bekijk hoe ze begeleid kunnen worden. In sommige gevallen kan het lang duren, soms zelfs levenslang, bijvoorbeeld bij mensen met een licht verstandelijke handicaps of autistische stoornissen.’
Maar de buitenwereld verwacht toch oplossingen van sociaal werkers?
‘Die discussie moet je aangaan. In het ziekenhuis is het ook zo: begeleiding ondersteunt de behandeling. Mijn stelling is: de essentie van het sociale werk is begeleiding. Maar de behandeling wordt gezien als essentie en we schrappen vervolgens de begeleiding. In de GGZ zeggen ze ook: met behandeling kunnen we niet zoveel. We kunnen diagnosticeren, we kunnen iets doen met medicijnen, maar het echte werk komt op begeleiding aan.’
Volgens Van Ewijk ziet de samenleving een enorm sociaal probleem over het hoofd: liefst een derde van de bevolking heeft moeite om zich een plaats te verwerven, zo blijkt uit Europees onderzoek. ‘Het aantal mensen dat het net niet meer redt, neemt jaarlijks toe met vijf tot vijftien procent. Dat zie je in de Wajong, in de schuldhulp, in het aantal verwijzingen naar de GGZ. Voor een groot gedeelte belanden deze mensen in dure oplossingen. In Nederland komt één miljoen mensen per jaar in aanraking met geestelijke hulp. Nog eens één miljoen mensen zitten naar schatting elke maand bij de huisarts of maatschappelijk werker. Een groot deel daarvan heeft een niet medische achtergrond, maar te maken met het sociaal functioneren. Bovendien doet een grote groep een beroep op de jeugdzorg en zitten er nog veel mensen in gevangenissen.’
Uit een rapport over autisme van de Gezondheidsraad blijkt ook het aantal autisten de laatste decennia is vertienvoudigd. ‘De begeleiding moet je bieden op de werkplek, op school en in de directe omgeving. Dat is het werkterrein van de sociaal werker als professionele vriend. De allerbeste vriend zijn natuurlijk je ouders. Maar soms lukt het de ouders niet meer. Dan moet je zoals bij een Eigen Kracht-conferentie de omgeving van het kind bij elkaar brengen en overleggen wat je kunt doen.’
‘In een aantal provincies is het al verplicht om zo’n conferentie te organiseren als er een uit huis plaatsing dreigt. Uit onderzoek naar het effect daarvan blijkt dat er in 90 procent van de gevallen uithuisplaatsing is voorkomen. Dat komt doordat het netwerk eromheen is gemobiliseerd. Het probleem bij de eigen kracht-methodiek is dat de Eigen Kracht Centrale de methode monopoliseert. Het is een methodiek die alleen zij mogen uitvoeren, terwijl ook professionals op die manier zouden moeten werken.’
U zegt dat u veel gehoor vindt met uw pleidooi voor de professionele vriend. Wie zal de nieuwe professional dan invoeren?
‘Die discussie heb ik met het UWV gevoerd. Ik zei: jullie zijn steeds met de klanten bezig. Hebben jullie nou een ander type professional dan een maatschappelijk werker? Ik zei: jullie hebben geldnood en jullie zien dat kortlopende arbeidstoeleiding weinig resultaat heeft. Daarom zoeken jullie het in een soort begeleidingsfunctie. Die begeleider komt in hetzelfde gezin waar ook de schuldhulpverlener zit en de multiproblembegeleider. Waarom zet je je geld niet in in een basisinfrastructuur samen met de GGZ, jeugdzorg en lokaal welzijnswerk?’
‘In de Utrechtse wijk Ondiep zag je dat al die instellingen eigen mannetjes en vrouwtjes rond hadden lopen. Waarom zeggen ze niet: we zorgen dat in die buurt een club gastvrouwen en gastheren komt, die samen met vrijwilligers de opvang regelen? Waarom moet die begeleidingsfunctie door specialisten worden gedaan, terwijl we weten dat begeleiding een heel ander type werk is? Het is idioot dat er in een buurtje 150 verschillende begeleiders rondlopen.’
Leidt de Hogeschool Utrecht inmiddels die brede sociaal werkers oftewel generalisten ook op?
‘Dat is mijn grote frustratie. De kern is nog altijd het bacheloronderwijs dat in zes sociale opleidingen plaatsvindt. De verkokering bestaat dus nog, die zou doorbroken moeten worden. Ik ben voorstander van het zogeheten stam- en takkenmodel, waarin de stam het brede sociaal werk is met de takken als specifieke beroepsprofielen. Alleen de stam van de sociale beroepen is op dit moment heel erg dun. Cultureel-maatschappelijke vorming voert discussie over de brede professional, en het maatschappelijk werk en de sociaalpedagogische hulpverlening ook. Ik spreek met enige regelmaat met verschillende takken in het bachelor onderwijs, die allemaal met hetzelfde bezig zijn, maar los van elkaar. Dan denk ik: jullie zouden toch naar elkaar toe groeien? Doe dat dan eens.’
Missie mislukt?
‘Ja, maar volgens mij zijn er nog nooit zulke leuke debatten gevoerd. In de tijd van het nieuwe management klonk er één grote klaagzang over de getemde professional, over de dwang van productenboeken en registratiesystemen. Nu voelen veel professionals zich gesteund doordat gemeenten weer zoeken naar gemandateerde beroepskrachten. Het pleidooi voor professionele ruimte en de brede professional wordt gehoord.’
Gaat het debat over bijvoorbeeld burgerkracht juist niet ten koste van professionals, die niet zouden luisteren naar burgers en dus wel weg kunnen?
‘Mijn debat met de auteurs Jos van der Lans en Nico de Boer is: er is een tekort aan burgerkracht, maar als je niet nadenkt over hoe we dat oplossen dan leidt dat tot nog meer behandelplannen en institutionalisering. Je hebt die sociale tussenzone nodig. Je moet nadenken hoe je een structuur kan vinden waar veel vrijwilligers kunnen worden ingezet als coaches, bemiddelaars, maar daar heb je dan wel professionals bij nodig. Nu zitten de gemeentes in een bezuinigingskramp en ze worden daarbij gelegitimeerd door Burgerkracht, terwijl ze juist zouden moeten investeren in sociale zones.’
‘Denk je dat je alle professionals in de GGZ zomaar kunt wegredeneren? Er zitten 150.000 beroepskrachten in de GGZ en de jeugdzorg. Daarnaast zijn er zo’n 50.000 welzijnsprofessionals. Er is best een reductie van die aantallen mogelijk, maar dan wel door het anders te organiseren, door een veel sterkere eerste lijn in te stellen. We mogen ontzettend blij zijn als we die stijging van beroep op speciale zorg van tien procent per jaar zouden kunnen afremmen. Jos en Nico doen net alsof we de GGZ en jeugdzorg niet meer nodig hebben. De kernfout is dat ze het welzijnswerk willen afschaffen, terwijl daarin juist moet worden geïnvesteerd.’
Link: Sociaal werkers moeten niet therapeutiseren. Bron: Tijdschrift voor Sociale Vraagstukken, juli 2012, Download pdf Oud-lector Hans van Ewijk: ‘Sociaal werk biedt geen oplossingen. Die zijn er niet.’ TSS juli/aug 2012 interview MZ