De herwaardering van het opbouwwerk
Na lange tijd in het defensief te hebben gezeten, heeft het opbouwwerk de wind weer mee. Het ontdekt nieuwe samenwerkingspartners, stelt meer eigen prioriteiten en opereert steeds vaker zelfstandig op de markt. ‘Zonder opbouwwerk krijg je veel buurten niet meer aan de gang.’ Door: Martin Zuithof In: Zorg + Welzijn 14, 21 augustus 2002. Foto: Daniel Klein on Unsplash.
Twee jaar lang wandelde opbouwwerker René van Rijn zo’n acht uur per week samen met de wijkagent door de Zwolse probleembuurt Holtenbroek. In het kader van het zogeheten ‘koppelproject’ maakten ze in het met zoveel mogelijk mensen een praatje. Doel van de intensieve samenwerking met de agent was het vergroten van de sociale redzaamheid van de buurtbewoners.
‘Voor mij is opbouwwerk heel praktisch,’ aldus Van Rijn die van 1997 tot april dit jaar jongerenopbouwwerker was in Holtenbroek. ‘Je gaat de straat op en zoekt contact met mensen. Zomeravonden zijn daarvoor ideaal. Mensen gaan voor de deur zitten en de parken in. We werkten niet vanuit het bureau, maar vanuit het wijkcentrum. Je zorgt dat je elke dag bereikbaar bent. We waren als het ware een ‘nuldelijnsfunctie’, we lieten mensen thuis hun verhaal vertellen. Door de buurtbewoners te kennen en gekend te worden spreken mensen jou ook makkelijker aan. We werden vaak gezien als het eerste loket voor de andere organisaties. Opbouwwerkers kijken niet alleen naar individuele hulpverlening, maar ook naar zaken als openbare ruimte, wonen, vrije tijdsbesteding en justitie.’
Van Rijn wilde zich als jongerenopbouwwerker niet binden aan andere partijen. ‘Jongeren die met drugs bezig zijn, denken dan: ‘jij bent van de gemeente of de politie’. Alle verzoeken van de politie en gemeente heb ik daarom aanvankelijk naast me neergelegd. Ik was een derde in het spel, naast bewoners en overlastveroorzakers.’ Vanuit die onafhankelijkheid kreeg Van Rijn de communicatie tussen groepen en instellingen op gang. ‘Dan blijkt dat jongeren en bewoners ook gemeenschappelijke belangen hebben. Een plek voor jongeren betekent bijvoorbeeld dat anderen minder last van ze hebben.’
Onorthodox
De samenwerking met politie rond veiligheid is een van de opvallende vernieuwingen in het opbouwwerk. Sinds 1994 heeft de stichting Maatschappij Veiligheid en Politie samen met het Landelijke Centrum Opbouwwerk (LCO) in zeker acht steden projecten ondersteund van koppels van wijkagenten en opbouwwerkers. De methode is inmiddels ingevoerd als standaardaanpak in veel wijken. ‘Het koppelwerk heeft het opbouwwerk in Zwolle weer op de kaart gezet’, meent René van Rijn.
Het koppelwerk in Holtenbroek, dat een tweejarig project was, sloeg aan. Nu is het een vast onderdeel van de werkwijze van het politieteam van Zwolle-Noord en teams van het welzijnswerk. In verschillende wijken gaan opbouwwerkers en jongerenwerkers met wijkagenten de straat op. ‘Bij instellingen is het kwartje gevallen dat je bewoners een centrale rol moet geven op sociale gebied. Dat is nu de belangrijke vraag: wat is de rol van bewoners in het sociale en fysieke wijkbeheer en hoe betrek je ze daarbij? Dat moet je onorthodox doen: mensen komen niet meer op een uitnodiging in een brief die ze in de brievenbus hebben gekregen. We moeten af van langdurige processen en moeten leren met campagnes te werken. Mensen moeten herkennen dat ze invloed hebben op de eigen leefomgeving, dat er verbetering optreedt als ze iets doen.’
De praktische benadering van de huidige generatie opbouwwerkers lijkt sterk te verschillen van de ideologisch bevlogen actievoerders die in de jaren zeventig de beeldvorming, vaak ten onrechte, domineerden. Door de ingrijpende bezuinigingsrondes tijdens de ‘no-nonsense’-kabinetten Lubbers – waarvan de Welzijnswet van Brinkman (1986) een onderdeel was – zat het opbouwwerk lange tijd in het defensief. Dankzij nieuw beleid als sociale vernieuwing en grotestedenbeleid en successen als het koppelwerk, de ‘Deventer wijkaanpak’ en het Rotterdamse ‘Opzoomeren’, kreeg de werksoort de wind weer mee. Het ondersteunt initiatieven die bijdragen aan verbetering van de samenleving. Daarbij ligt de nadruk op belangen van zwakkere groepen. Tegenwoordig is de opbouwwerker maar een van de spelers in de buurt naast buurtbeheerders, wijkagenten, wijkmanagers en functionarissen van woningbouwverenigingen, constateert opbouwwerker Joop Hofman, die in Deventer zijn eigen bedrijf bestiert. ‘De belangrijkste vernieuwing is misschien wel dat het opbouwwerk een brede erkenning heeft gekregen als de enige beroepsgroep die bewoners zonder bijbedoeling kan bereiken en de sociale infrastructuur een impuls kan geven.’
Jan Willem Duyvendak, directeur van het Verwey-Jonker Instituut en tot 1 juli bijzonder hoogleraar ‘Wetenschappelijke grondslagen van het opbouwwerk’ aan de Erasmus Universiteit Rotterdam, signaleert dat het beroepsprofiel van de opbouwwerker enigszins vervaagt. Opbouwwerkachtige taken raken steeds meer verspreid en ingebed in de werkwijze van uiteenlopende beroepen. Tegelijk investeren onder meer Leeuwarden, Groningen en Amsterdam-Noord opnieuw fors in instellingen voor opbouwwerk. Dat ook veel sociaal-cultureel werkers opbouwwerk doen en veel organisaties ‘ingebouwd opbouwwerk’ aanbieden, is volgens Duyvendak alleen maar gunstig. In woningcorporaties werken participatiemedewerkers, die huurders bij het beleid en beheer van woningen betrekken en ook het jeugd- en jongerenwerk, sportopbouwwerk, schoolopbouwwerk leveren bijdragen aan de samenlevingsopbouw. ‘Ik ben blij met het opbouwwerk dat bijvoorbeeld corporaties verrichten, het socialer worden van politie, maar beroepen moeten wel hun kerncompetenties hebben en houden. Opbouwwerk en politie zijn bepaald niet inwisselbaar geworden. Daarom ben ik ook blij met de groei van zelfstandige opbouwwerkinstellingen en opbouwwerkers bij bredere welzijnsinstellingen.’
Pleidooien als die van politiecommissaris Ruud Bik (Zuid-Holland Zuid) voor een ‘revival van het club- en buurthuiswerk’ wijzen op een herwaardering van de welzijnssector als geheel. Duyvendak: ‘Het gaat erom dat er mensen zijn in wijken die in de nabijheid aan de slag gaan met moeilijke groepen. De politie onderkent nu als eerste dat samenwerken heel goed is, maar dat iedereen zijn eigen competentie heeft. Eerst nam de politie welzijnstaken over, daarna maakte het welzijnswerk een soort comeback en werd er goed samengewerkt. Nu erkent de politie dat het opbouwwerk eigenlijk nog veel meer zou moeten doen.´
Bij de invoering van de rijksbijdrageregeling sociaal-cultureel werk werd opbouwwerk ten onrechte bij het welzijnswerk ondergebracht, vindt Wil van de Leur, directeur van het Landelijk Centrum Opbouwwerk. De directeur benadrukt de bijzondere positie van het opbouwwerk binnen het welzijnswerk. Het zelfstandig gebleven opbouwwerk in Rotterdam, Den Haag en Amsterdam-Noord heeft in zijn ogen de speelruimte van het werk aanzienlijk vergroot. ‘Want welke synergie kan het opbouwwerk ontwikkelen met muziekscholen? Ik denk dan eerder aan synergie met woningbouwverenigingen of de politie. Nu wordt het opbouwwerk te veel binnen het specifieke domein van het welzijnswerk gebracht en niet samenlevingsbreed.’
Bovendien is het cultureel werk op uitvoering gericht en het opbouwwerk op facilitering, legt Van de Leur uit. ‘Kijk naar de moedercentra. Dat zijn ondernemingen van vrouwen uit verschillende etnische groepen, met kinderopvang, economische activiteiten en scholing. Die vrouwen beheren dat zelf. Werkers vanuit welzijnsinstituten bereiden zoiets voor. De instelling zegt dan: ‘Kijk een moedercentrum, weer een product van onze instelling’. Die vrouwen worden van het ene moment op het andere bestempeld als vrijwilligster van een instelling. Het steekt heel nauw of je als opbouwwerker adviseur bent bij het initiatief van iemand anders of dat je instelling zegt ‘weer een product van ons’ en de zaak overneemt.’
Na een afgebakend doelgroepenbeleid (minderheden, onderwijs, stadsvernieuwing) komt de samenleving als geheel weer in beeld, constateert Van de Leur. ‘De Rotterdamse opbouwwerker Ton Huiskens zegt dat het bij opbouwwerk gaat om ‘sociaal timmeren’. Langdurige investeringen zijn vaak van groot belang. Een lang gesprek met een buurtbewoner kan nodig zijn voor het slagen van opbouwprocessen. Mensen moeten zelf taken en verantwoordelijkheden meedragen. Een kwestie van lange adem.’
Zichtbaar
Dat het opbouwwerk zich de afgelopen jaren beter profileert en zich is gaan professionaliseren beaamt Cyriel Thomas, opbouwwerker in Amsterdam-Noord. De zelfstandige stichting Opbouwwerk Noord bestaat nu drie jaar en is een fusie van twee organisaties: de vroegere stichting Opbouwwerk en de wijkopbouworganen. Het opbouwwerk beperkt zich nu tot drie hoofdthema’s: ‘wijkontwikkeling’, ‘pluriforme samenleving’ en ‘buurt-opvoeding-onderwijs’. Bewoners- en zelforganisaties worden ondersteund, voor zover ze bijdragen aan deze doelen. ‘We zijn zichtbaarder dan vroeger,’ zegt Thomas. ‘We laten tegenwoordig niet meer zien hoeveel groepen we ondersteunen, maar wat we bijdragen aan de samenleving. De thema’s hebben we bepaald aan de hand van wat het stadsdeel wil, wat bewoners willen en de ontwikkelingen die een bedreiging zijn voor leefbaarheid.’
Vroeger gaf het opbouwwerk minder goed zijn prioriteiten aan. ‘We hadden een lijstje groepen. Zij bepaalden het doel en wij waren volgend. We richten ons niet op allochtone zelforganisaties, maar op thema’s als de samenwerking tussen verschillende culturen, leefstijlen en de driehoek buurt-opvoeding-onderwijs. Dat heeft met de woonomgeving, met kinderen en met scholen te maken.’
Het model is volgens Thomas productiever en leidt sneller tot resultaten. ‘Het is heel concreet, projectmatig. Het leidt tot specifieke actie, duidelijke doelen, specifieke partners. We perken ons terrein in, maar de groepen weten ook dat het wat oplevert.’ De vraag naar opbouwwerk is de laatste jaren alleen maar gegroeid, stelt Thomas vast. Dat blijkt doordat stadsdelen als Zeeburg, Amsterdam-West en Osdorp aandringen op professionalisering van het opbouwwerk. ‘Ze hebben er behoefte aan opbouwwerk. En hoewel er bij sommige instellingen problemen zijn, hebben ze de stekker er niet uitgetrokken. Stadsdelen hebben daar zakelijke redenen voor. Zonder opbouwwerk krijg je veel buurten niet meer aan de gang. De contacten tussen bewoners onderling zijn vaak helemaal verdwenen. Het kenmerk van opbouwwerk is dat mensen het zelf doen. Je moet ervoor zorgen dat mensen hun eigen weg vinden en zelfstandig zaken oppikken.’
Kan de werksoort de grote vraag aan, aangezien opbouwwerkers lange tijd weinig tot de verbeelding spraken? ‘Het sterft natuurlijk van de grijze middenmotertjes,’ stelt Wil van der Leur van het LOC. ‘Maar hoeveel beroemde architecten zijn er bijvoorbeeld? Verder heeft het werk te kampen gehad met verlies van kwaliteit, doordat er zoveel niet meer kon en er weinig loopbaanperspectieven waren. Op dit moment is er dan ook een tekort aan hoogopgeleide senior-opbouwwerkers.’
Interactief beleidHet aantal organisaties dat bedrijfsmatig werkt, stijgt. Ook dit is een opvallende trend in het opbouwwerk. Instellingen als Dock (Rotterdam), Sonor (Rotterdam) en Stad & Welzijn (Zwolle) bieden hun diensten ook aan buiten de directe eigen regio. Joop Hofman was bijvoorbeeld als opbouwwerker betrokken bij de ontwikkeling van de Deventer wijkaanpak. Tegenwoordig is hij directeur van, zoals hij het noemt, een ‘netwerkbedrijf’ dat op projectbasis opbouwwerkprojecten ontwikkelt en uitvoert.
Hofman en zijn ‘allianties’ richten zich vooral op het participatieproces en modellen voor wijkbeheer, vaak omvangrijke projecten die jaren kunnen duren. Naar aanleiding van de Deventer wijkaanpak kreeg Hofman vanuit Antwerpen het verzoek een plan te maken voor ‘interactieve beleidsvorming’. Hofman ontwikkelde een overlegmodel dat in tien jaar de kloof tussen burgers en bestuurders moet helpen overbruggen. Bestuurders en bewonerscommissies stellen per wijk tweejaarlijkse beheerplannen op en krijgen daarbij begeleiding van opbouwwerkers en communicatiemedewerkers. De aanpak moet ervoor zorgen dat het vertrouwen van de Antwerpenaren in het stadsbestuur terugkeert en het Vlaams Blok niet nog verder groeit.
Een opmerkelijk project van Hofman is ook de ondersteuning van de bewonersparticipatie bij de wederopbouw van Roombeek, de Enschede wijk die bij de vuurwerkramp van de kaart verdween. Dankzij begeleiding van het opbouwwerk hielden bewoners vertrouwen in de nieuwbouw, stelt hij. ‘De les van Roombeek is: ‘laat mensen eerst afscheid nemen van hun oude wijk’. Nu zeggen gemeentes vaak: ‘de oude wijk voldoet niet’. Vervolgens presenteren ze de plannen voor een nieuwe wijk zonder dat bewoners afscheid kunnen nemen. Daarmee creëren gemeenten hun eigen tegenstand. Bij Roombeek heeft maar liefst 92 procent van de bewoners vertrouwen in de nieuwbouwplannen. Dat komt, zo constateerden onderzoekers van de Universiteit Twente, vooral door hun invloed via het intensieve participatietraject.’
Door: Martin Zuithof In: Zorg + Welzijn 14, 21 augustus 2002. Foto: Daniel Klein on Unsplash