Kampen werkt aan kwaliteit in de transformatie. Met ‘Kamper Kompas en ‘Levende Sociale Kaart’
In Kampen helpen het model ‘Kamper Kompas’ en het platform ‘Levende Sociale Kaart’ inwoners, partnerorganisaties en gemeente bij het maken van de kanteling. Hoe kijkt de gemeente Kampen aan tegen het waarborgen van kwaliteit na de transitie van 1 januari van dit jaar? ‘Alle partijen moeten verbinding onderhouden en samen thema’s agenderen.’ Door Martin Zuithof (10 juli 2015)
Wouter Bosch is programmamanager Sociaal Domein en de gemeente Kampen. Vanuit de gemeente speelt hij sinds 2013 een grote rol bij het ondersteuningsmodel ‘Kamper Kompas’ en verbindingsplatform ‘Levende Sociale Kaart’. Beide modellen helpen inwoners, partnerorganisaties en gemeente bij het maken van de kanteling, zo vertelt Bosch. ‘De uitvoering van de zorg ligt niet bij de gemeente, maar bij onze partnerorganisaties. We wilden de stip op de horizon zetten en de aanpak samen met partnerorganisaties en inwoners ontwikkelen. En dat in meest brede zin, ook samen met de wijkagent, de huisarts, de ggz, de Centra voor Jeugd en Gezin, met iedereen.’
Het concept van Kamper Kompas is eind 2013 in co-creatie bedacht. Het proces begon met een werkatelier met 70 partijen, inwoners, cliënten en de professionele partners. ‘De uitwerking volgde in allerlei werkgroepen. Eerst hebben we gezamenlijke waarden en leidende principes opgesteld. Principes als: ‘We sluiten aan bij de kracht van de inwoners en hun omgeving’, ‘We kiezen voor instellingen en aanbieders die aansluiten bij de ondersteuningsvragen en kracht van de inwoners’, ‘We gaan uit van het principe: een huishouden, een plan’, ‘We gaan uit van de eigen regie van inwoners’. Deze principes vormen het vertrekpunt van het proces en die verbinden ons.’
‘Vervolgens hebben we medio 2014 een handboek geschreven, waarin is vastgelegd hoe we zorg en ondersteuning gaan organiseren. Dat doen we niet via wijkteams, maar op de maat van de bewoner toegesneden. Dus geen grote overleggen van professionals waarbij bewoners mogen aanschuiven, maar overleg van een zogeheten verkenner met een bewoner, die kijkt welke professionals en personen uit eigen omgeving kunnen aanschuiven.’
Geen sociale wijkteams
Kampen koos in vergelijking met de meeste gemeenten daarmee voor een afwijkende aanpak. Geen sociale wijkteams met een inlooppunt op wijkniveau, maar handhaving van de bestaande professionele infrastructuur met verkenners op vindplaatsen. ‘Met het Kamper Kompas hebben we bedacht: waar gaat die inwoner naar toe? We keken naar alle logische vindplaatsen zoals buurtcentra en scholen. Op de scholen zitten bijvoorbeeld de verkenners, zorgconsulenten die zorg toewijzen. De uitvoering van AWBZ, participatie en inkomen hebben we belegd bij het frontoffice. Het is de bedoeling dat die mensen steeds meer op de vindplaatsen gaan zitten, zoals in de buurthuizen. Jeugdhulp hebben we belegd bij de Centra voor Jeugd en Gezin. Zij zitten al op logische vindplaatsen als scholen en peuterspeelzalen.’
Pas als je elkaar kent, ga je van elkaars volledige potentieel gebruik maken.
Voor de transities moest ook Kampen alle zeilen bijzetten om voor 1 januari klaar te zijn met de opzet van de bedrijfsvoering, de ICT en de inkoop. ‘Nu hebben we de co-creatie weer opgepakt en een verbeterde versie van het handboek uitgebracht. Intussen waren verschillende partijen doorgegaan met Kamper Kracht, het programma met ideeën over zelfredzaamheid en samenredzaamheid. Toen dacht ik: ‘Leuk dat we met elkaar samenwerken aan een nieuw ondersteuningsmodel, maar we moeten die samenwerking ook kunnen vasthouden.’ Toen kwam bij mij het idee op van de Levende Sociale Kaart. Pas als je elkaar kent, ga je van elkaars volledige potentieel gebruik maken. Het zit nog niet in het systeem van mensen om dingen samen te doen. Ik wil dat mensen echt in verbinding zijn, niet alleen om elkaar te kennen maar ook om van elkaar te leren en afspraken te maken.’
Drieslagsleren en kenniscoproductie
Uitgangspunten voor de Levende Sociale Kaart zijn ‘het drieslagsleren’ en ‘de kenniscoproductie’, waarbij de gemeente ondersteuning krijgt van Movisie, vertelt Bosch. ‘Drieslagsleren kent drie niveaus: verbeterend leren (‘hoe vragen’), vernieuwend leren (‘waarom vragen’) en lerend veranderen (‘waartoe vragen’). Dat is het leren van de werkvloer maar ook het leren van het management en het bestuur. Al die niveaus moeten met elkaar in verbinding staan. Bij transformatie is ook sprake van verschillende waarden en perspectieven. Daarvoor is kenniscoproductie nodig, je moet het echt samen ontwikkelen. Stel bijvoorbeeld als je je op eigen kracht van mensen wilt richten, dan kun je dat verschillend invullen. Sommigen vullen dat in als ‘zelf doen’, anderen gaan er juist vanuit dat om iemand in zijn eigen kracht te zetten, ondersteuning vanzelfsprekend is. Als je zulke verschillende waarden hebt, moet je je kennis samen ontwikkelen, want je moet het naar concrete thema’s en werkvormen voor de praktijk vertalen.’
‘Mensen moeten echt in verbinding zijn, om van elkaar te leren en afspraken te maken’
Wat betekent de Levende Sociale Kaart voor de kwaliteit van het Wmo-beleid? Wouter Bosch verwijst naar de Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling (RMO) die de transitie en transformatie als ‘wicked problems’ omschreef, complexe problematieken waarvoor geen blauwdruk bestaat. ‘Door de verschillende waarden en perspectieven van partners kun je er alleen al doende van leren. De RMO deed daarom het voorstel om doorlopend feedback rondes te organiseren met de partners.’
‘Dat betekent een proces met betrokkenheid, dynamiek, vanuit uiteenlopende waarden, waarbij je doorlopend de kwaliteit moet monitoren. Om kwaliteit te waarborgen dienen de gemeente, de inwoners, professionele partijen een verbinding te onderhouden en gezamenlijk thema’s te agenderen. Dat kunnen boze brieven van de inwoners zijn, of partners die klagen over moeilijkheden bij de facturering. De kunst is om hier niet van te schrikken en in de controlemodus te schieten, maar dit aan te grijpen als leermomenten.’
Katalysatoreffect
De transitie werd zo een groot leerproces, benadrukt Bosch. ’Er gingen dingen goed en andere wat minder. Door diagonaal alle partijen te betrekken en door iedereen zijn of haar belangen te laten uitspreken, krijg je een katalysatoreffect. Dat gebeurde echt. Bijvoorbeeld zeiden sommige partijen: “We zijn allang gekanteld, dat doen we al”. En dan zeiden de inwoners: “Maar dat herkennen wij helemaal niet”. In een plezierige setting en vanuit gelijkwaardigheid konden deelnemers zich zo uitspreken.’
Wat minder goed ging, was dat de gemeente wel erg hard van stapel liep als het gaat om volledige co-creatie, denkt Wouter Bosch nu. Op enig moment waren er zo ‘n 30 werkgroepen actief met tenminste vijftien verschillende disciplines per groep. ‘We zeiden in het begin gewoon: ga maar volledig zelfredzaam aan de slag. Alleen was in de werkgroepen geen duidelijke voorzitter aangewezen en lag er ook geen duidelijke opdracht. Discussies bleven daardoor soms steken, het was onduidelijk waar nu de regie lag. Sommigen zeiden dan ook: als de gemeente dit niet beter organiseert, stap ik eruit. Toen besloten we als gemeente toch weer meer de regie te nemen. We kozen ervoor de werkgroepen te beperken tot maximaal vijftien mensen met verschillende disciplines. Er werden voorzitters gekozen, en dan niet alleen vanuit de ambtelijke hoek. Zo kwam er toch meer regie en dat was wel een leermoment. Want je kunt het niet helemaal loslaten.’
Link: iBestuur Online: Kampen transformeert Foto van de vioolspeler in Kampen: Ben Berwers on Unsplash